In de geheiligde zalen van een bedrijfskantoor bevinden zich twee jonge, onschuldige 18-jarigen in een precaire situatie. Beschuldigd van pilfering uit de bedrijfsoffers worden ze geconfronteerd met de strenge, no-nonsense autoriteitsfiguur. Maar dit is niet je typische terechtwijzing; het is een verwrongen spel van macht en dominantie. Het strenge figuur, zo blijkt, is een doorgewinterde viezerik, klaar om zijn vleselijke verlangens te ontketenen op deze nietsvermoedende damsels. Hij gebiedt hen op hun knieën, waar ze hem gedwongen worden te plezieren met hun tedere monden. Het zicht van deze onschuldige, jonge bazen, verstrengeld met hun keel, is een greep op een kantoor, een gezichtsverhaal, verloren gegaan in een regel, alleen een regel van bedrijfsgenot, en een regel waarbij de heerschappij van het bedrijf verloren gaat.